Skip to main content

Bijdrage als inspreker op de commissievergadering Zorg, Welzijn, Cultuur en Sport, Januari 2023

Mijn naam is Thalia Verkade, een ‘gewoon’ lid van volkstuinvereniging Eigen Hof. Ik werd zes jaar geleden lid en ben nu 43 jaar oud. Ik wil graag vertellen wat ik in die tijd heb geleerd over de volkstuinvereniging. En ik noem mijn leeftijd, omdat ik het gevoel heb dat vrijwilligerswerk en actief burgerschap voor mijn generatie helemaal niet zo vanzelfsprekend is als voor de generaties voor ons. 

Op Eigen Hof maakte ik voor het eerst kennis met het fenomeen ‘vereniging’, op mijn 36ste pas, en er ging een wereld voor mij open. Hoe anders bleek dit dan een lidmaatschap van de fitnessclub.

Ja, ook hier waren er voorwaarden die ik moest tekenen: er was een jaarlijkse bijdrage, er was een winkeltje en een bar. Maar wat daar aangeboden bleek afhankelijk van de vrijwillige inzet van andere leden, die daarvoor niet betaald werden. Het waren geen werknemers, ik kon ze geen sterren geven.

Er bleek van mij ook wat te worden verwacht.  Bijvoorbeeld dat ik serieuze verantwoordelijkheid nam voor het onderhoud van onze tuin. En dat ik Algemeen Werk deed: iets voor het algemeen nut. En dat ik daarmee ook weer “diensten” leverde waar andere tuinders wat aan hebben. 

Ik leerde dat ik naar de ALV moest komen, de algemene ledenvergadering, niet alleen om te stemmen, maar ook om samen uit dilemma’s te komen en te bepalen waar de prioriteiten liggen. Bij een andere vereniging zag ik een bordje boven de bar hangen: Bij gebrek aan personeel werken hier mensen. Dat vind ik een gouden tekst.  Een vereniging is geen bedrijf. Ze is niet servicegericht: je bent er geen klant, en je bent er geen koning. Zo ontdekte ik rijkelijk laat dat ook ik meer kon zijn dan een consument. Een vrijwilliger, een burger.

Waarom ga ik hier zo uitgebreid op in? Omdat ik toen ik het huurcontract las, het idee kreeg dat de gemeente Rotterdam misschien ook is vergeten dat je geen bedrijf hoeft te zijn om zaken met een andere partij te doen. Ik lees een commercieel zakencontract met alleen maar kleine lettertjes. Alsof volkstuinterreinen net zoiets zijn als bedrijventerreinen: vierkante meters land zonder een complexe sociale organisatie van vrijwilligers. Die zichzelf rondom een gezonde activiteit organiseren en besturen. In samenwerking met een gemeente die daar trots op is.

Het is geweldig om vierkante meters land te kunnen huren als je in een bovenwoning woont met twee kleine kinderen, aan een straat, ingericht voor verkeer. En mijn vriend en ik zorgen in ruil heel graag voor een stukje openbaar park in de stad. 

Maar mijn kinderen zijn vooral graag op de tuin vanwege de andere kinderen. En ik zou zelf ook geen stukje tuin meer willen zonder een vereniging eromheen. Bij activiteiten leerde tientallen mensen kennen, veel andere jonge ouders, maar ook mensen ‘van buiten de bubbel’. Ik leerde hoe een vereniging steun en zorg geeft aan haar leden, bijvoorbeeld als die ziek worden of hun partner verliezen met wie ze decennialang hun leven en hun tuin hebben gedeeld. Het deed me denken aan Opzoomeren. Hoe dat in de straten van Rotterdam zorgt voor sociaal weefsel: dat als buren langdurige relaties met elkaar kunnen opbouwen, je dan een gezondere stad hebt. Dat zogenoemde sociale weefsel ontstaat op tuinverenigingen dus spontaan. 

Ik begrijp dat de gemeente een beleidsprogramma heeft tegen eenzaamheid, en dat de stad wil gelden als “proeftuin” voor een gezondere levensstijl. En ook graag heeft dat inwoners hun rol als burger uitleven. Waarom lees ik in de papieren dan niets over wat de tuinverenigingen betekenen voor sociaal contact, voor een gezond, actief leven en voor deelname aan de maatschappij? Waarom koestert de gemeente niet langer wat het eerder wel de ruimte heeft gegeven? Waarom lees ik geen trots op deze gezonde, groene, sociale en betrokken plekken in de stad? Bij mijn weten is een gemeente net zo min een bedrijf als een volkstuinvereniging. Dus wat doet een commercieel vastgoedcontract hier, tussen ons in?